Stefan Brijs (1969) is niet van plan snel uit het literaire landschap te verdwijnen. 'Ik zal schrijven tot ik erbij neerval,' klinkt het beslist. Even gedecideerd praat Brijs over 'een omvangrijk oeuvre' waar hij ooit op wil terugblikken. Met omvangrijk is bedoeld: 'een plank van een paar meter'. Goed nieuws, want de auteur wordt per centimeter beter. Na een nogal gekunstelde debuutroman, De verwording (1997), en een zeer lezenswaardige, maar nog overduidelijk door zijn vriend Jeroen Brouwers beïnvloede essaybundel, Kruistochten (1998), publiceert Brijs nu Arend, een gedurfde, volstrekt unieke en ontroerende roman.
'Arend had nooit geboren mogen worden." Wie een roman zo inzet heeft lef. Niet alleen is die openingszin een open doel voor tot sarcasme geneigde critici, ook vat Brijs aldus reeds aan het begin de hele roman samen. De volgende 270 pagina's moet de auteur het zonder spanningsboog doen. Je moet al van goeden huize komen om na zo'n zin nog een echte pageturner te laten volgen.
Brijs nam nog meer risico's. Zo is de hoofdfiguur niet van de soort die zich makkelijk tot identificatie leent. "Drie weken na zijn verwekking mat hij reeds zes millimeter, ruim het dubbele van zijn leeftijdgenootjes." Arend zal zich ontwikkelen tot een buitenmaats groot en corpulent kind. Het maakt hem tot voorwerp van spot voor andere kleuters.
Met zijn moeder heeft Arend het al evenmin getroffen. Anna is een alleenstaande vrouw die op haar vijftiende verkracht werd door haar vader. Op haar dertigste laat ze zich insemineren, in de stellige overtuiging dat ze een dochter ter wereld zal brengen. Haar teleurstelling over de door haar verwekte kolos kan ze nauwelijks verbergen. Tot overmaat van ramp is het een huilbaby. Voor de mogelijke diepere oorzaak daarvan is ze blind. Als Anna, ten einde raad, haar vier maanden oude baby door het raam naar buiten steekt, stelt ze alleen maar vast dat die het wenen staakt. Wat ze niet ziet, is dat Arend zijn benen en armen wijd openspreidt, "klaar om, zodra zijn moeder hem losliet, weg te zweven en nooit meer terug te keren."
Arend wil vliegen. Hij wil een vogel zijn. Alles wat vleugels heeft fascineert hem. Een pluim is hem "een relikwie", een volière maakt hem uitzinnig van geluk. Als peuter begint hij aan een verzameling vliegen- en vlindervleugels. Ooit wil hij er zoveel bij elkaar hebben dat hij er zijn eigen vleugels mee kan spreiden.
Gebrek aan originaliteit kan Brijs niet verweten worden. Het was wel even geleden dat ik me bij het lezen van een boek nog had afgevraagd: hoe komt iemand nu op zo'n idee?
Stefan Brijs: "Arend wil aan de zwaarte van zijn leven ontsnappen door te vliegen. Het idee voor deze roman ontstond op een ogenblik dat het leven ook mij bijzonder zwaar viel. Ik was net gescheiden, werd geconfronteerd met een verliefdheid die niet kon doorbloeien, mijn schrijverij bracht niet wat ik er ooit van verwacht had. Ik ben me toen gaan afvragen of ik niet voor het ongeluk in de wieg ben gelegd.
"Net als Arend deed ik de eerste twee jaar van mijn leven niets anders dan huilen. Ik wilde weten of dat te maken had met wat er in mijn leven nog zou gebeuren. Had ik een voorgevoel van alle ellende die later over me heen zou komen? Wilde ik niet geboren worden, niet leven?
"In die periode ben ik naar studiedagen over depressieve kinderen geweest. Ik wilde weten of depressiviteit aangeboren is. Een antwoord heb ik niet gekregen. Het is een hypothese, die heel moeilijk te bewijzen is. Wel zijn er kinderen die vanaf hun derde jaar duidelijk depressief zijn, die niets anders doen dan huilen, in een hoekje zitten, naar de grond kijken. Ik geloof dat sommige baby's huilen omdat ze niet willen leven. Die gedachte heb ik tot in het extreme doorgetrokken. Arend voelt al in de baarmoeder dat hij ongewenst is. Het is een kind dat niet geboren wilde worden."
Behalve met zijn depressieve aanleg krijgt Arend ook af te rekenen met een harteloze moeder. Moederliefde is Anna volkomen vreemd.
"Mijn moeder heeft haar huilbaby altijd veel liefde gegeven, al heeft ze ook mij in een moment van radeloosheid over het balkon gehangen en in de diepte laten staren. Die gedachte is in mijn hoofd blijven spelen. Hoe komt een moeder zo ver? Behalve liefdevolle moeders zijn er ook die hun kinderen vermoorden. Maar ik vind Anna geen slechte vrouw. Ze kan niet anders handelen. Ze ziet Arends fascinatie voor het vliegen niet omdat ze blind is, zoals iemand die door haar man bedrogen wordt blind kan zijn. Anna herkent in Arend natuurlijk haar vader. Gezien haar verleden moet dat vreselijk zijn."
Een beetje begrip krijgt de jongen alleen van zijn bovenbuurman Hans. Een lezer zou kunnen besluiten dat Arend een vaderfiguur mist, en dat Stefan Brijs met deze roman kritiek heeft willen oefenen op het bewust ongehuwde moederschap.
"Misschien kun je maar het best een moeder èn een vader kunt hebben - dat blijft hoe dan ook de normaalste, natuurlijkste weg om op te groeien. Kinderen van gescheiden ouders zijn vaak probleemkinderen. Maar ik zou mezelf geen pleitbezorger van het gezin als hoeksteen van de maatschappij willen noemen. Ik heb het boek in elk geval niet met dat oogmerk geschreven. Het ging mij in de eerste plaats om die jongen. Een vader zou misschien wel iets aan zijn levensloop veranderd hebben, maar niet de kern. Arend is voor het ongeluk geboren."
"Als geluk bestond," schrijft Brijs, "had de vrachtwagen Arend onder zijn wielen verpletterd en hem zo verlost van het miserabele leven dat hem was toebedeeld." Niet echt een zonnige kijk op het bestaan.
"Geluk bestaat niet, dat is nu eenmaal mijn overtuiging. Wat wel bestaat zijn gelukkige momenten, en die moet je zo lang mogelijk rekken. Ik heb vaak geprobeerd van Arend een vrolijker personage te maken, maar dat ging gewoon niet. Tijdens het schrijven begon die jongen meer en meer zijn eigen leven te leiden.
"Aanvankelijk was er alleen een begin - een jongen wordt tegen zijn zin geboren, en een einde - hij wil wegvliegen. Wat daartussen gebeurde, heeft zich als het ware aan mij geopenbaard. Zo liet ik ergens in het begin de bovenbuurman Hans roepen dat het gedaan moet zijn met dat gehuil. Later kon ik dat personage gebruiken, ging hij zelfs een hoofdrol spelen. Al schrijvende werd het boek wat het is. Dat was een prachtige ervaring."
De verhaalstof is nogal ongebruikelijk. Over kinderen die vogels willen worden hoor je niet vaak. Ook op grond van Arends omvang zou je het een onwaarschijnlijk verhaal kunnen noemen.
"Arend is een extreem geval, maar het kan," riposteert Brijs. "Karel Van de Woestijne woog zes kilo en mat zeventig centimeter toen hij geboren werd. En hij was ook niet bepaald een lolbroek. Hij lachte nooit als kind. Onlangs zag ik in Amsterdam een kopie van Arend: dik, log, en hinkend. Theoretisch is het ook mogelijk dat een kind een vogel wil zijn. Je hebt kinderen die een kat willen zijn. Ze doen niets anders dan miauwen. Los daarvan is het natuurlijk een roman. Het uitgangspunt van Die Blechtrommel is nog veel onmogelijker, waarmee ik niet gezegd heb dat de roman een excuus is om maar raak te schrijven. Het moet wèl allemaal kloppen. Ik ben bijvoorbeeld over de grond gaan kruipen om te zien hoe een peuter zijn handen dan zet.
"Maar ik geef graag toe dat Arend een ongebruikelijk boek is. Het is een van de weinige hedendaagse Vlaamse romans die zo puur fictief is. Haast alle Vlaamse schrijvers van nu enten hun romans op tijd- en streekgebonden toestanden. Mij interesseert het niet om een seismograaf te zijn. Ik wil echte fictie schrijven. De meeste Vlaamse schrijvers ontbreekt het aan verbeelding."
Arend is een boek dat meer op de traanklieren dan op de lachspieren werkt. Of je krijgt er een brok van in de keel, of je vindt het een pathetische tearjerker.
"Ik dacht bij het schrijven ook weleens, verdomme, hoe erg, waarom moet dat nu weer gebeuren? Ik zal niet ontkennen dat het een emotioneel boek is. De Nederlandse vertegenwoordigster van de uitgeverij vertelde me dat ze na het boek moest huilen, en terstond haar drie kinderen ging knuffelen. Ik vind dat een groot compliment."
Behalve tragisch is het boek ook wreed. Ook de school is voor Arend een gesel. De pesterijen van zijn moeder worden nog overtroffen door die van de andere kleuters.
"Kinderen kunnen verschrikkelijk wreed zijn. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, spelen ze niet. Als ze oorlog spelen, dan is het oorlog. Als ze vader en moeder spelen, zijn ze vader en moeder. Kinderen hebben veel fantasie, wordt gezegd, maar voor hen bestaat fantasie domweg niet. Het vermogen om te onderscheiden tussen spel en werkelijkheid treedt volgens mij pas later op.
"Ik sta zelf in het onderwijs en daar zie ik dat soort pesterijen voortdurend. Ik heb bovendien uren geobserveerd in kleuterklassen en kon er zo de Arendjes uitpikken. Ik stond er echt van te kijken hoe kinderen van drie jaar hun belangrijkste karaktereigenschappen al gevormd hebben. Je zag meteen wie later een baas zou worden, en wie zich later zou laten onderdrukken."
In zijn debuutroman De verwording leek Brijs nog iets te gretig zijn schrijfkunst te willen etaleren. In vergelijking met het vroegere werk heeft hij beslist aan trefzekerheid gewonnen.
"Ik heb leren schrappen", beaamt hij. "Mijn zinnen zijn korter, het verhaal is eenvoudiger, rechtlijniger. Het onderwerp leent zich natuurlijk ook veel minder tot bombast. De verwording was het boek dat ik moest schrijven om Arend te kunnen schrijven. Ik mag van geluk spreken dat ik voor mijn debuut een uitgever vond. Emile Brugman (de directeur van Atlas, JdP) vertrouwde me later toe dat hij De verwording heeft uitgegeven omdat hij voelde dat er een heel oeuvre in me zat. Ik denk niet dat ik hem ga teleurstellen."
In Jeroen Brouwers vond de jonge Brijs een mentor. De oude Faust becommentarieerde zijn werk, moedigde de jonge schrijver aan. In zijn vorige werken is de helpende hand van Brouwers nog duidelijk voelbaar. Met Arend lijkt Brijs bewust een andere weg te zijn ingeslagen.
"Op een bepaald ogenblik ben ik van Jeroen moeten loskomen. Hij heeft me ook daarin aangemoedigd. Onze relatie is er inmiddels een van gelijken geworden. Zijn nieuwe roman heb ik kritisch bekeken. Een vader-zoonrelatie zou ik het niet noemen. Jeroen is mijn grote broer.
"Vanaf september wil ik full-time gaan schrijven. Romans en essays. Het is pure passie. Als ik niet schrijf, ben ik ongelukkig. Ik schrijf ook volledig vanuit mijn intuïtie, zonder opleiding. Ik heb geen filologie gestudeerd of schrijfcursussen gevolgd. Ik heb mezelf leren schrijven, net zoals, behalve Brouwers, ook Claus en Mulisch dat hebben gedaan. Vanuit de buik, niet vanuit het hoofd."
Verwant voelt Brijs zich ook met minder grote namen. In Kruistochten portretteerde hij acht in de vergetelheid geraakte Vlaamse auteurs. Niet zelden vereenzelvigde hij zich met hun lot.
"Toen ik in 1994 naar het graf van Jan Emiel Daele ging, constateerde ik dat zijn zerk aan gruzelementen lag. Vier jaar later keerde ik terug en zag dat het nog drie keer erger geworden was. Zoiets verontwaardigt mij. Het is vooral de gedrevenheid van een schrijver als Daele die ik herken."
Of de angst om zelf vergeten te worden?
"Dat speelde toen zeker mee. Tegenwoordig houd ik er rekening mee dat ik na mijn dood vergeten zal worden. Het is natuurlijk nog veel erger om nog tijdens je leven in de vergeetput te belanden. Ward Ruyslinck, Hugo Raes, Jos Vandeloo, ze schrijven nog allemaal. Ik zou niet weten waar ze de energie vandaan halen."
Of de ambitie.
"Ja, inderdaad. Ambitie is natuurlijk de beste houding voor een schrijver. Ik ga er iedere keer van uit dat ik een groots werk schrijf en niet dat ik een zoveelste romannetje aan de reusachtige letterenstapel toevoeg. Het probleem van de schrijver is alleen dat zijn ambitie nooit bevredigd kan worden. Een lovende kritiek, een prijs, de reactie van een lezer, het bevredigt alleen maar tijdelijk.
"Al zijn verkoopcijfers en recensies toch wel belangrijk. Als Arend slechte kritieken krijgt, zal ik me daar niet goed van voelen. Het gaat per slot van rekening over mijn zoon. Ik houd heel veel van Arend. Toen het boek voltooid was, heb ik echt afscheid van hem moeten nemen. Ik hoop dat hij nu een eigen leven gaat leiden, los van mij, zoals Kees de jongen of de kleine Johannes. Dat zou mooi zijn, zowel voor hem als voor mij."
Het groot beschrijf: tussen 15 en 15.45 uur wordt in de Gotische zaal van het Brusselse stadhuis Stefan Brijs' roman Arend gepresenteerd. Jeroen Brouwers is de inleider, Josse de Pauw vertolkt enkele fragmenten en anna Luyten interviewt de auteur.
'Mij interesseert het niet om een seismograaf te zijn. Ik wil echte fictie schrijven. De meeste Vlaamse schrijvers ontbreekt het aan verbeelding''Geluk bestaat niet, dat is nu eenmaal mijn overtuiging'
Masquer le texte